Term
|
Definition
| Kennis van bouw en samenstelling van een gezond dier. |
|
|
Term
|
Definition
| Bestuderen van het normaal functioneren van een gezond dier. |
|
|
Term
|
Definition
| Ziekteleer, ontstaan en verloop van ziektes. |
|
|
Term
|
Definition
|
|
Term
| Een dier kan onderverdeeld worden (van groot naar klein) in: (5 punten) |
|
Definition
1. Organisme
2. Orgaansysteem
3. Orgaan
4. Weefsel
5. Cel |
|
|
Term
|
Definition
|
|
Term
| Wat is een orgaansysteem? |
|
Definition
| Een aantal organen die samen een functie hebben. |
|
|
Term
|
Definition
| Een functionele eenheid die één functie uitvoerd. |
|
|
Term
|
Definition
| Een complex van gelijke cellen met dezelfde functie. |
|
|
Term
|
Definition
| De kleinste functionele eenheid van het lichaam. |
|
|
Term
| Welk deel van het lichaam wordt vaak niet als een orgaan gezien, maar is het toch? |
|
Definition
|
|
Term
Wat wordt er aangegeven bij 1?
[image] |
|
Definition
|
|
Term
Wat wordt er aangegeven bij 2?
[image] |
|
Definition
| Endoplasmatisch reticulum. |
|
|
Term
Wat wordt er aangegeven bij 3?
[image] |
|
Definition
|
|
Term
Wat wordt er aangegeven bij 4?
[image] |
|
Definition
|
|
Term
Wat wordt er aangegeven bij 5?
[image] |
|
Definition
|
|
Term
Wat wordt er aangegeven bij 6?
[image] |
|
Definition
|
|
Term
Wat wordt er aangegeven bij 7?
[image] |
|
Definition
|
|
Term
| Waarmee wordt een cel omgeven? |
|
Definition
|
|
Term
| Waar is cytoplasma uit opgebouwd? (2 punten) |
|
Definition
1. Cytosol
2. Celorganellen |
|
|
Term
| Wat zijn de functies van het celmembraan? (5 punten) |
|
Definition
1. Grens tussen cel en buitenwereld
2. Voedingsstoffen opnemen
3. Afvalstoffen afgeven
4. Signalen opvangen
5. Interacties met andere cellen. |
|
|
Term
| Waar bestaat het celmembraan uit? (2 punten) |
|
Definition
1. Dubbele fosfolipidenlaag
2. Grote eiwitmoleculen |
|
|
Term
|
Definition
|
|
Term
| Welke stoffen kunnen er door het celmembraan heen komen? (3 punten) |
|
Definition
1. Zuurstof
2. Kooldioxide
3. Water |
|
|
Term
| Wat heeft de cel nodig om te overleven? (2 punten) |
|
Definition
1. Energie
2. Bouwstoffen |
|
|
Term
| Hoe worden energie en bouwstoffen aan de cel geleverd? |
|
Definition
| Via transporteiwitten in het celmembraan. |
|
|
Term
| Welke soorten transporteiwitten zijn er? (2 punten) |
|
Definition
1. Ionkanaal
2. Ionenpomp |
|
|
Term
|
Definition
| Een positief of negatief geladen deeltje. |
|
|
Term
|
Definition
| Een eiwit in het celmembraan, als het kanaal openstaat stromen ionen van de plaats met de hoogste concentratie naar de plaats met de laagste concentratie, daarnaast is deze instroom of uitstroom afhankelijk van het totale elektrochemische gradient. |
|
|
Term
| Hoeveel energie verbruikt een ionkanaal? |
|
Definition
|
|
Term
|
Definition
| Transporteiwitten grijpen een ion en transporteren dit door het celmembraan heen, dit kan ook tegen het elektrochemische gradient in. |
|
|
Term
| Wat is de osmotische waarde? |
|
Definition
| Een verschillende druk tussen binnen- en buitenkant van de cel, als de concentratie natriumionen buiten de cel hoog is, dan dwingt het elektrochemische gradient deze natrium ionen in de cel, om dit verschil op te heffen. |
|
|
Term
| Wat gebeurt er als de osmotische waarde in de cel stijgt? |
|
Definition
| Dan neemt de cel water op en zwelt hierdoor op. |
|
|
Term
| Wat gebeurt er als de osmotische waarde in de cel daalt? |
|
Definition
| Dan geeft de cel water af en droogt hierdoor uit. |
|
|
Term
| Wat is de natrium-kaliumpomp? |
|
Definition
| De belangrijkste transporteur, dit eiwit neemt natrium ionen op en voert deze naar buiten en het neemt kalium ionen op en voert deze naar binnen. |
|
|
Term
| Hoeveel energie verbruikt de natrium-kaliumpomp? |
|
Definition
|
|
Term
| Hoe ontstaat energie in het lichaam? |
|
Definition
| Energie ontstaat doordat ATP (adenosinetrifosfaat) drie fosfaatgroepen heeft, waarvan hij er één kan loslaten (dit levert energie op), dan veranderd ATP in ADP (adenosinedifosfaat) en heeft hij nog maar twee fosfaatgroepen, mitochondrien hebben de mogelijkheid die derde fosfaatgroep er weer aan te zetten, zodat er opnieuw energie afgegeven kan worden. |
|
|
Term
|
Definition
| Brengt op eenzelfde wijze als de natrium-kalium pomp calcium van buiten de cel naar binnen. |
|
|
Term
| Waar bestaat het cytoplasma uit? (6 punten) |
|
Definition
1. Water
2. Cytosol
3. Eiwitten
4. Suikers
5. Ionen
6. Organellen |
|
|
Term
| Welke organellen liggen er in de cel? (6 punten) |
|
Definition
1. Mitochondrien
2. Endoplasmatisch reticulum
3. Ribosomen
4. Lysosomen
5. Golgi-apparaat
6. De kern |
|
|
Term
| Wat hebben alle organellen? |
|
Definition
| Een dubbele fosfolipiden laag (vetlaag). |
|
|
Term
|
Definition
| Grote organellen, dubbele membraan, productie van ATP. |
|
|
Term
| Wat is het endoplasmatisch reticulum? |
|
Definition
| Netwerk van membranen, bevat ribosomen, slaat grondstoffen op, transporteert eiwitten naar het golgi-apparaat. |
|
|
Term
|
Definition
|
|
Term
|
Definition
| Bevat enzymen die afvalstoffen kunnen afbreken. |
|
|
Term
| Wat is het Golgi-apparaat? |
|
Definition
|
|
Term
|
Definition
| Dubbele membraan, opslag genetisch materiaal (DNA) in chromosomen. |
|
|
Term
|
Definition
| DNA met dezelfde functie. |
|
|
Term
| Waar staat, met betrekking tot chromosomen, 2N voor? |
|
Definition
| 2 staat voor 1 deel van de moeder en 1 deel van de vader en N staat voor het aantal paren. |
|
|
Term
| Hoeveel chromosoomparen heeft een mens? |
|
Definition
|
|
Term
| Hoeveel chromosomen heeft een mens? |
|
Definition
|
|
Term
| Hoeveel chromosoomparen heeft een kat? |
|
Definition
|
|
Term
| Hoeveel chromosomen heeft een kat? |
|
Definition
|
|
Term
| Wat is een vereiste voor directe communicatie? |
|
Definition
|
|
Term
| Hoe vindt communicatie op grotere afstand plaats? |
|
Definition
| Uitscheiding van stoffen. |
|
|
Term
|
Definition
| Eiwitten die chemische signalen waarnemen, ze zitten in de celwand en zijn allen specifiek. |
|
|
Term
| Wat doet een signaalstof met een receptor? |
|
Definition
| Een signaalstof hecht zich aan zijn specifieke receptor, hierdoor veranderd het receptor eiwit, deze verandering leidt tot activatie van eiwitten (cascade reactie). |
|
|
Term
| Wat moet elke cel hebben met betrekking tot een cascade reactie? |
|
Definition
|
|
Term
| Welke soorten remsystemen zijn er? (3 punten) |
|
Definition
1. Binding laat na enige tijd van zelf los
2. Er zijn enzymen die neurotransmitters afbreken
3. Cytoplasma is gevuld met enzymen die de geactiveerde eiwitten afbreken |
|
|
Term
| Cellen hebben een beperkte levensduur, waar worden nieuwe rode bloedcellen gecreerd? |
|
Definition
|
|
Term
| In welke cellen vindt celdeling plaats? |
|
Definition
| Alle cellen met uitzondering van de geslachtscellen. |
|
|
Term
| Wat ontstaat er uit een moedercel na de deling? |
|
Definition
| Twee identieke dochtercellen. |
|
|
Term
| Hoe verloopt mitose? (5 punten) |
|
Definition
1. Eerst verdubbelen de chromosomen in de celkern
2. Profase
3. Metafase
4. Anafase
5. Telofase |
|
|
Term
| Hoe verloopt meiose? (4 punten) |
|
Definition
1. Profase
2. Metafase
3. Anafase
4. Telofase |
|
|
Term
| Wat gebeurt er in de profase? |
|
Definition
| DNA wordt opgevouwen, hierdoor komen de chromosoomhelften los van elkaar, poollichaampjes trekken de twee chromosoomparen uit elkaar |
|
|
Term
| Wat gebeurt er in de metafase? |
|
Definition
| De kern verdwijnt, uit de poolichaampjes komen trekdraden die hechten aan de chromosomen |
|
|
Term
| Wat gebeurt er in de anafase? |
|
Definition
| Chromosoomparen zijn volledig uit elkaar getrokken. |
|
|
Term
| Wat gebeurt er in de telofase? |
|
Definition
| Trekdraden verdwijnen en er ontstaan twee nieuwe kernen om de chromosoomparen, het celmembraan snoert nu in tot het twee losse cellen zijn geworden. |
|
|
Term
| Welke geslachtschromosomen hebben vrouwen? |
|
Definition
|
|
Term
| Welke geslachtschromosomen hebben mannen? |
|
Definition
|
|
Term
|
Definition
| Er treedt een fout op in de deling, deze fout wordt vervolgens weer verder gedeeld en wordt op deze manier verspreid over vele cellen, dit kan positieve (aanpassing aan omgeving) of negatieve effecten (kanker) hebben, maar vaak merk je er helemaal niets van. |
|
|
Term
| Wat is de extracellulaire matrix? |
|
Definition
| Tussenstof waar cellen in liggen, doel is om cellen te voeden en afvalstoffen op te nemen. |
|
|
Term
| Welke soorten weefsels zijn er? (4 punten) |
|
Definition
1. Dekweefsel (epitheel)
2. Steunweefsel (bindweefsel)
3. Spierweefsel
4. Zenuwweefsel |
|
|
Term
| Wat is een speciaal soort epitheel? |
|
Definition
|
|
Term
| Welke soorten bindweefsel zijn er? (4 punten) |
|
Definition
1. Bot
2. Vet
3. Kraakbeen
4. Bloed |
|
|
Term
|
Definition
| Bedekt het lichaamsoppervlak en de binnenkant (slijmvlies) van sommige organen, kan uit een of meerdere lagen bestaan. |
|
|
Term
| Wat zijn de functies van bindweefsel? (3 punten) |
|
Definition
1. Mechanisch: steun, berscherming, verbinding
2. Afweer en herstelprocessen
3. Verzorging van andere weefsels |
|
|
Term
| Waar is bindweefsel uit opgebouwd? (2 punten) |
|
Definition
1. Ovale bindweefselcellen
2. Matrix |
|
|
Term
| Welke soorten vezels zijn er? (3 punten) |
|
Definition
1. Collagene
2. Elastische
3. Reticulaire |
|
|
Term
| Op basis waarvan kan er onderscheid gemaakt worden in bindweefel? (2 punten) |
|
Definition
1. Collageen of elastisch
2. Losmazig of straf |
|
|
Term
| Wat is losmazig bindweefsel? |
|
Definition
| Arm aan vezels, bestaat uit zowel collegeen als elastisch bindweefsel, kan veel vocht en vet opnemen. |
|
|
Term
| Wat is collageen bindweefsel? |
|
Definition
| Veel vezels, kan verdeeld worden in gericht en ongericht vezelig bindweefsel. |
|
|
Term
| Wat is elastisch bindweefsel? |
|
Definition
| Elastisch bindweefsel met een beetje collegaan bindweefsel, zorgt voor flexibel weefsel want mee kan bewegen (bijv. buikomvang). |
|
|
Term
Wat wordt aangegeven met 1?
[image] |
|
Definition
|
|
Term
Wat wordt aangegeven met 2?
[image] |
|
Definition
|
|
Term
Wat wordt aangegeven met 3?
[image] |
|
Definition
|
|
Term
Wat wordt aangegeven met 4?
[image] |
|
Definition
|
|
Term
Wat wordt aangegeven met 5?
[image] |
|
Definition
|
|
Term
Wat wordt aangegeven met 6?
[image] |
|
Definition
|
|
Term
| Waarvoor dient vetweefsel? (3 punten) |
|
Definition
1. opslag van energie
2. isoleerlaag
3. bescherming |
|
|
Term
| Waar is vetweefsel vooral te vinden? |
|
Definition
| Rond de organen en onder de huid. |
|
|
Term
| Kraakbeen en been bevatten (1) en (2) waardoor er een grote stevigheid ontstaat. |
|
Definition
1. Collagene vezels
2. Intracellulaire matrix |
|
|
Term
| Waar bestaat kraakbeen uit? (2 punten) |
|
Definition
1. Chondrocyten
2. Glycosamineglycanen |
|
|
Term
| Bevat kraakbeen wel of geen zenuwen en bloedvaten? |
|
Definition
|
|
Term
| Welke soorten kraakbeen zijn er? (3 punten) |
|
Definition
1. Hyalien
2. Elastisch
3. Fibreus |
|
|
Term
| Wat is hyalien kraakbeen? |
|
Definition
| Komt het meeste voor en is parallel gerangschikt. |
|
|
Term
| Waar bevindt hyalien kraakbeen zich? |
|
Definition
| Luchtpijp en gewrichtsvlakken, |
|
|
Term
| Wat is elastisch kraakbeen? |
|
Definition
|
|
Term
| Waar bevindt elastisch kraakbeen zich? |
|
Definition
| Oorschelp en neusvleugels. |
|
|
Term
| Wat is fibreus kraakbeen? |
|
Definition
| Bevat zeer veel collageen en is gerangschikt in dikke bundels. |
|
|
Term
| Waar bevindt fibreus kraakbeen zich? |
|
Definition
| Tussenwervelschijven en meniscus. |
|
|
Term
| In botweefsel liggen (1) ingebed in een (2) matrix hierom ligt veel (3) waardoor bot heel sterk is. |
|
Definition
1. Osteoblasten
2. Collageenrijke
3. Calcium |
|
|
Term
| Waar zorgen osteoclasten voor? |
|
Definition
|
|
Term
| Waar zorgen osteoblasten voor? |
|
Definition
|
|
Term
| Welke soorten beenweefsel zijn er? (2 punten) |
|
Definition
|
|
Term
| Wat is compact beenweefsel? |
|
Definition
| Geen holtes, buitenzijde van het bot. |
|
|
Term
| Wat is spongieus beenweefsel? |
|
Definition
| Holtes met beenmerg, binnenzijde van het bot. |
|
|
Term
|
Definition
| Het beenvlies om het botweefsel heen. |
|
|
Term
| Wat bevindt zich in het periost? (4 punten) |
|
Definition
1. Osteoblasten
2. Osteoclasten
3. Bloedvaten
4. Zenuwen |
|
|
Term
| Wat zijn de Haverse kanalen? |
|
Definition
| Kleine gangetjes die door het periost lopen. |
|
|
Term
| Waar bestaat bloed uit? (4 punten) |
|
Definition
1. Rode bloedcellen (erytrocyten)
2. Witte bloedcellen (leukocyten)
3. Bloedplaatjes (trombocyten)
4. Bloedplasma |
|
|
Term
| Waar bestaat bloedplasma uit? (4 punten) |
|
Definition
1. Ionen
2. Eiwitten
3. Suikers
4. Lipiden |
|
|
Term
| Wat is het doel van bloed? |
|
Definition
| Transport door het lichaam. |
|
|
Term
Wat voor een bloedcel is dit?
[image] |
|
Definition
|
|
Term
Wat voor een bloedcel is dit? [image] |
|
Definition
|
|
Term
Wat voor een bloedcel is dit? [image] |
|
Definition
|
|
Term
| Waar zorgt spierweefsel voor? |
|
Definition
| Het aantrekken van spieren. |
|
|
Term
| Welke soorten spierweefsel zijn er? (3 punten) |
|
Definition
1. Dwarsgestreept
2. Glad
3. Hartspierweefsel |
|
|
Term
| Waar bestaat dwarsgestreept spierweefsel uit? |
|
Definition
| Grote cellen in de huidspieren en skeletspieren. |
|
|
Term
| Wat zijn de voordelen van dwarsgestreept spiefweefsel? (2 punten) |
|
Definition
|
|
Term
| Wat is het nadeel van dwarsgestreept spierweefsel? |
|
Definition
|
|
Term
|
Definition
| De kleinste functionele eenheid in een spier. |
|
|
Term
|
Definition
| Bundels lange draden die kunnen samentrekken, bestaan uit actine en myosine die in en uit elkaar kunnen schuiven. |
|
|
Term
|
Definition
| Een zuurstofbindend eiwit dat verantwoordelijk is voor het zuurstoftransport van het celmembraan naar de mitochondrien, deze stof komt enkel in skeletspieren en de hartspier voor en geeft de spier de rode kleur. |
|
|
Term
| Wat is aerobe verbranding? |
|
Definition
| Bij inspanning zal de spier glucose (brandstof) verbranden met behulp van zuurstof tot koolstofdioxide en water. |
|
|
Term
| Wat is anaerobe verbranding? |
|
Definition
| Bij langdurige inspanning is er geen zuurstof meer voorradig en wordt glucose verbrandt zonder zuurstof, dit levert melkzuur op. |
|
|
Term
|
Definition
| Een stof die ontstaat na anaerobe verbranding, dit kan direct afgevoerd worden bij niet al te intensieve inspanning, maar als er te snel melkzuur wordt aangemaakt dan dat het afgevoerd kan worden gaat het zich ophopen in de spier, dit levert spierpijn en vermoeidheid op. |
|
|
Term
| Wat is glad spierweefsel? |
|
Definition
| Kleine spoelvormige cellen, bestaat uit myofibrillen die parallel gerangschikt zijn, redelijke kracht, bevindt zich in holle organen (maag, darm etc.), traag, onvermoeibaar. |
|
|
Term
|
Definition
| Zowel glad als dwarsgestreept spierweefsel, werkt snel (gemiddeld 60-120 slagen per minuut bij een mens, gemiddeld 500 slagen per minuut bij een cavia), bevat myoglobine, is rood, veel mitochondrien. |
|
|
Term
| Spiercellen zijn elektrisch negatief of positief geladen ten opzichte van de tussenstof? |
|
Definition
|
|
Term
| Wat gebeurt er met natrium als een spier geprikkeld wordt? |
|
Definition
| Natrium wordt de cel ingetrokken. |
|
|
Term
| Wat gebeurt er met de elektrische lading van celwand als een spier geprikkeld wordt? |
|
Definition
| De celwand wordt plaatselijk positief. |
|
|
Term
| Hoe heet het als een spier geprikkeld wordt en de celwand daardoor positief geladen wordt? |
|
Definition
|
|
Term
| Wat is de refractaire periode? |
|
Definition
| Tijdens de repolarisatie is de spier niet prikkelbaar. |
|
|
Term
|
Definition
| Dat de elektrische lading terug gaat naar de orginele stand, een negatieve celwand. |
|
|
Term
| Waar dient het zenuwweefsel voor? |
|
Definition
| Prikkels over te brengen. |
|
|
Term
Wat wordt aangegeven bij 1? [image] |
|
Definition
|
|
Term
Wat wordt aangegeven bij 2? [image] |
|
Definition
|
|
Term
Wat wordt aangegeven bij 3? [image] |
|
Definition
|
|
Term
Wat wordt aangegeven bij 4? [image] |
|
Definition
|
|
Term
Wat wordt aangegeven bij 5? [image] |
|
Definition
|
|
Term
| Waar bestaan zenuwcellen uit? (3 punten) |
|
Definition
1. Cellichaam met een kern
2. Dendrieten
3. Axonen |
|
|
Term
|
Definition
| Voeren informatie naar het cellichaam toe, dun en sterk vertakt. |
|
|
Term
|
Definition
| Voeren informatie van het cellichaam af, dik en onvertakt tot het einde. |
|
|
Term
|
Definition
| Plaats waar twee zenuwcellen elkaar raken, hier kan informatie tussen twee cellen aan elkaar over worden gegeven, dit kan elektrisch en chemisch met neurotransmitters. |
|
|
Term
| Wat zijn de meestvoorkomende neurotransmitters? (7 punten) |
|
Definition
1. Acetylcholine
2. Glutamaat
3. GABA (gamma-aminoboterzuur)
4. Glycine
5. Epinefrine
6. Dopamine
7. Serotonine |
|
|
Term
| Welke hebben endofinen en encefalinen? |
|
Definition
|
|
Term
| Hoe werkt de remfunctie van de synaps? |
|
Definition
| Als de boodschap is overgebracht worden de neurotransmitters door enzymen vernietigd. |
|
|
Term
| Wat zijn de cellen van Schwann? |
|
Definition
| Steuncellen rondom het axon, bevatten veel myeline. |
|
|
Term
|
Definition
| Isolerende stof die signalen alleen de kant op stuurt die ze op horen te gaan en zorgt voor een versnelling van het transport (100 meter per seconde). |
|
|
Term
| Waar zijn eiwitten uit opgebouwd? |
|
Definition
|
|
Term
|
Definition
| Eiwit die een chemisch proces bestuurt, eindig altijd op – ase. |
|
|
Term
|
Definition
| Naar de rug toe / aan de rugzijde. |
|
|
Term
|
Definition
| Naar de buik toe / aan de bijzijde. |
|
|
Term
|
Definition
| Vanaf de zijkant gerekend in het midden. |
|
|
Term
|
Definition
| Vanaf de zijkant gerekend naar het midden toe. |
|
|
Term
|
Definition
| Naar de zijkant toe / aan de zijkant gelegen. |
|
|
Term
|
Definition
| Aan de kant van de schedel. |
|
|
Term
|
Definition
| Aan de kant van de staart. |
|
|
Term
|
Definition
|
|
Term
|
Definition
|
|
Term
|
Definition
| Het dichtsbij het centrum. |
|
|
Term
|
Definition
| Het verst van het centrum. |
|
|