Term
|
Definition
| De stimuli waarop de respondenten reageren. D.m.v. items wordt respondenten gevraagd activiteiten te verrichten, op basis waarvan een psychologische eigenschap wordt beoordeeld. |
|
|
Term
| Wat wordt er gemeten aan de hand van theoretische opdrachten (2)? |
|
Definition
| Cognitieve capaciteiten en vaardigheden. |
|
|
Term
| Hoe zit het met het erfelijke component t.a.v. cognitieve capaciteiten en vaardigheden? |
|
Definition
Cognitieve capaciteiten hebben een duidelijk erfelijk component, dit zijn relatief stabiele kenmerken van de persoon (bv. geheugenspan, ruimtelijk inzicht). Aan vaardigheden ligt een erfelijke component ten grondslag, maar zijn voor een belangrijk deel aan te leren. Zijn meer door oefening te beïnvloeden dan capaciteiten (bv. taal- en rekenvaardigheid, theoretisch verkeersexamen). |
|
|
Term
| Wat (4) wordt er met stellingen gemeten? |
|
Definition
- persoonlijkheidstrekken - opinies - houdingen - voorkeuren |
|
|
Term
| Wat (3) wordt er met vragen gemeten? |
|
Definition
- opinies - houdingen - voorkeuren |
|
|
Term
| Wat wordt als nadeel van de meerkeuzevraag gezien t.o.v. de open vraag? |
|
Definition
| Doet een beroep op kennis en niet op inzicht en creativiteit. |
|
|
Term
| Wat moet er bij de testconstructie in de fase van de categorisering van de reacties gebeuren om subjectiviteit van de beoordeling tegen te gaan? |
|
Definition
| De categorisering van reacties moet door tenminste 2 beoordelaars geschieden. |
|
|
Term
| Wat is het voordeel van een rangschikking vraag? |
|
Definition
| Je krijgt veel informatie, het gaat om een vloeinde overgang van sterk naar zwak en iedere indeling 'wel/niet' zou een geforceerd en arbitrair karakter hebben. |
|
|
Term
| Noem een voordeel en een nadeel van toeschrijving/matching vraagvorm. |
|
Definition
| Voordeel is dat je veel informatie krijgt en nadeel is dat hoe minder onzekere combinaties je overhoudt, hoe meer kans op juistheid je krijgt door raden. |
|
|
Term
| Wat zijn dichotome items? |
|
Definition
| Items met 2 antwoord categorieën, ja/nee, goed/fout. |
|
|
Term
|
Definition
| Items met tenminste 3 antwoord categorieën. |
|
|
Term
| Welk dringend advies geldt er bij de scoring van items? |
|
Definition
| Alle items uit dezelfde test zouden dezelfde scores toegediend moeten krijgen, zo wordt bij statistische analyses voorkomen dat items verschillend worden gewogen. |
|
|
Term
| Wat is het doel van vooronderzoek van items waarbij een kleine steekproef wordt afgenomen? |
|
Definition
| Het dient als grove zeef om de items te identificeren die beslist niet goed functioneren. |
|
|
Term
| Hoe wordt er in de grote representatieve steekproef naar vooronderzoeken van items omgegaan met deelgroepen? |
|
Definition
| Alle deelgroepen behoren op zichzelf groot genoeg te zijn om normverdelingen van scores voldoende nauwkeurig te kunnen schatten. Ook als sommige deelgroepen van nature kleiner zijn dan andere, verdient het aanbeveling om uit elke groep een even grote steekproef te nemen. |
|
|
Term
| Wat zijn p-waarden en a-waarden? |
|
Definition
| p-waarden zijn de relatieve frequenties op het goede antwoord en a-waarden zijn relatieve frequenties op de afleiders. |
|
|
Term
| Hoe is de verdeling van de p-waarde en a-waarde als een item goed heeft gefunctioneerd? |
|
Definition
| Als de meeste respondenten het goede alternatief hebben gekozen en de afleiders door de overige respondenten ongeveer even vaak werden gekozen. Bv. p-waarde 0.63, a1-waarde 0.21 en a2-waarde 0.16. |
|
|
Term
| Hoe is de relatieve frequentieverdeling van antwoorden als er grootschalig is gegist? |
|
Definition
| Uniforme verdeling. Bijv. 0.33, 0.33 en 0.33. Als iemand gist heeft elk antwoord dezelfde kans van 1/3 om te worden gekozen. |
|
|
Term
| Waarom is het uit testtheoretisch oogpunt vervelend als vrijwel iedereen instemt met een stelling bij polytome items? |
|
Definition
| Omdat een test ervoor bedoeld is om onderscheid te maken tussen groepen. |
|
|