Term
| Wat houdt openleggende psychotherapie in? |
|
Definition
| Er wordt gepoogd mensen te genezen van hun psychische stoornissen door 'naar binnen te kijken'. |
|
|
Term
| Waar gaat het volgens Freud om bij het onbewuste? |
|
Definition
| Verdrongen wensen, verlangens, driften en conflicten. Dit is een resultaat uit het invoegingsproces vanaf baby. |
|
|
Term
|
Definition
| Seksualiteit en agressie. |
|
|
Term
| Hoe zag Freud de inhoud van dromen? |
|
Definition
| De inhoud bevat aanwijzingen over onvervulde wensen. |
|
|
Term
| Wat houdt het Es, Ich en het Uber-Ich in? |
|
Definition
Es: onbewuste wensen en verlangens. Ich: het bewuste deel van de persoon. Uber-Ich: geweten en ego-ideaal die opdrachtgevers van verdringing zijn. |
|
|
Term
| Wat is een opvallend verschil met de klassieke psychoanalytische theorieën omtrent psychische stoornissen en de huidige DSM? |
|
Definition
| De descriptieve beschrijvingen, zoals die in de DSM overheersen, worden in de psychoanalytische theorie gezien als oppervlakkig. |
|
|
Term
| Wat houdt het topische gezichtspunt in? |
|
Definition
| Hierin wordt gelet op het vloeiende onderscheid tussen onbewust, voorbewust en bewust. Het bewustzijn van de persoon die is aangemeld voor psychotherapie wordt onderzocht op kwaliteit en diepgang. |
|
|
Term
| Waar wordt op gelet vanuit het genetische gezichtspunt? |
|
Definition
| Op de ontwikkelingsgeschiedenis van de persoon. De diverse driftfasen staan hier centraal. |
|
|
Term
| Hoe komen orale fixaties tot uiting? |
|
Definition
- veel praten - veel drinken - roken - drugsgebruik - veiligheid zoeken - prettige sfeer zoeken |
|
|
Term
| Hoe uiten anale fixaties zich bij de peuter en hoe uiten deze mensen zich? |
|
Definition
Tot een afkeer van de geneigdheid om te kliederen en te klodderen met modder. Perfectionistisch, precies, pietepeuterig, ordelijk, koppig, eigenwijs en geremd in relatie tot hun gevoelens. |
|
|
Term
| Hoe uit de fallische fixatie zich? |
|
Definition
| Een narcistische zelfrepresentatie. Hoe meer energie narcistisch is geïnvesteerd hoe minder er voor een relatie met een ander overblijft. |
|
|
Term
| Welke fixaties vallen onder de pre-oedipale fixaties? |
|
Definition
|
|
Term
| Wat staat er centraal bij mensen met fixaties in de pre-oedipale fasen? |
|
Definition
| De relatie met één ander staat centraal. Zijn op zoek naar veiligheid, naar een beschermend contact, naar exclusiviteit, naar steun geven en ontvangen, autonomie en afhankelijkheid. |
|
|
Term
| Wat staat er centraal bij mensen met een oedipale fixatie? |
|
Definition
| Er is meteen aandacht voor de ander, de concurrent. |
|
|
Term
| Wat houdt het economische gezichtspunt in? |
|
Definition
| Gaat om de kwaliteit van het libido. Iemand met een sterk temperament bijvoorbeeld wordt gezien als iemand die in kwantitatief opzicht een sterk driftleven heeft. |
|
|
Term
| Waar gaat het bij het dynamische gezichtspunt om? |
|
Definition
| Om het krachtenspel tussen impuls en afweer; om de wijze waarop de persoon met angsten en met psychische conflicten omgaat en de afweermechanismen die iemand onbewust hanteert. |
|
|
Term
| Zijn afweermechanismen behulpzaam? |
|
Definition
| Ja ze zijn behulpzaam voor het psychisch evenwicht. |
|
|
Term
| Wat beschrijft de adaptieve optiek? |
|
Definition
| De typische wijze van aanpassing van een subject aan zijn sociale omgeving. Bij persoonlijkheidsproblematiek gaat het vaak mis tussen persoon en situatie (intieme relatie, werk, opleiding). |
|
|
Term
| Leg het structurele gezichtspunt uit. |
|
Definition
De persoonlijkheid wordt gezien als samengesteld uit het id (verdrongen wensen en driften), het ego (cognitieve processen en afweermechanismen) en het superego ( gewetensfunctie en ego-idealen). Naast psychische factoren onderscheidt dit gezichtspunt ook somatische factoren die bijdragen aan de uiteindelijke structurele organisatie van het ego. |
|
|
Term
| Welke 3 persoonlijkheidsorganisaties worden onderscheiden binnen het structurele gezichtspunt? |
|
Definition
| Neurotische, borderline en psychotische. |
|
|
Term
| Aan de hand van welke 3 karakteristieken worden de 3 persoonlijkheidsorganisaties onderscheiden? |
|
Definition
- identiteitsintegratie versus identiteitsdiffusie; - ontwikkelde versus primitieve afweermechanismen; - aanwezigheid versus afwezigheid van realiteitstoetsing. |
|
|
Term
| Welke afweerorganisatie heeft de neurotische persoonlijkheidsorganisatie? 5 |
|
Definition
| Verdringing en andere ontwikkelde afweermechanismen zoals ontkenning, rationalisatie, overdekking door het tegendeel, projectie en humor. |
|
|
Term
| Wat is het belangrijkste afweermechanisme bij de borderline en psychotische persoonlijkheidsorganisatie? |
|
Definition
|
|
Term
|
Definition
| Het zelf en de ander wordt opgedeeld in helemaal goed of helemaal slecht en kan geen ambivalentie worden verdragen. |
|
|
Term
| Wat is kenmerkend voor de psychotische persoonlijkheidsorganisatie? |
|
Definition
| Realiteitstoetsing is aangetast, zijn niet goed in staat om onderscheid te maken tussen binnenwereld en buitenwereld en tussen het zelf en de ander. |
|
|
Term
| Wat is het doel van de klassieke psychoanalytische bankanalyse? |
|
Definition
| Bewustwording van onbewuste drijfveren, wensen en verlangens teweegbrengen -> herstructurering van de intrapsychische architectuur (bv het superego wordt minder streng en laat meer wensen en strevingen vanuit het id toe). |
|
|
Term
| Wat betekent overdrachtsneurose? |
|
Definition
| De analysant gaat verdrongen gevoelens, motieven, wensen en relatievormen onbewust herhalen aan de persoon van de analyticus. De analyticus krijgt onbewust een betekenis die hoorde bij personen uit een onverwerkt verleden.Dit verleden verschijnt daardoor in het hier en nu, wordt actueel en kan gemakkelijker worden geanalyseerd. |
|
|
Term
| Waar hangt het mee samen hoe diep de therapie in de zittende psychoanalytische psychotherapie gaat? |
|
Definition
| Met de persoonlijkheid van de analysant en niet met de methode. Sommige patiënten kunnen in de zittende methode dieper gaan dan in de liggende context. |
|
|
Term
| Wat doet de psychotherapeut in de focale psychotherapie? |
|
Definition
| Hij/zij gebruikt een kernthema, een focus, waarop het behandelproces is gericht en waarmee de verkorting van de behandeling wordt gerealiseerd. Indien de focus verwijst naar op dat moment voor de patiënt onbewuste thematiek is het moeilijk om de focus aan het begin van de behandeling expliciet te benoemen. |
|
|
Term
| Van welke 2 driehoeken van Malan wordt gebruik gemaakt in de focale psychotherapie? |
|
Definition
Conflictdriehoek (Afweer, Angst, Onbewust gevoel) Persoonsdriehoek (Therapeut, Actuele ander, Persoon uit het verleden) |
|
|
Term
| Wat kenmerkt de kortdurende psychodynamische psychotherapie? |
|
Definition
| De therapeut is actief, emotioneel betrokken en zorgt er directief voor dat de focus van de behandeling niet ondergesneeuwd raakt. |
|
|
Term
| Wat gebeurt er in de trial therapy als start van de KPSP? |
|
Definition
| In een langdurige zitting wordt getracht het onbewuste te openen door middel van erg confronterende technieken. |
|
|
Term
| Waar maakt TFP gebruik van en voor wie is het geschikt? |
|
Definition
| Maakt gebruik van overdrachtsreacties van de patiënt. Doelgroep is cliënten met een diffuse identiteit die vol zit met tegenstellingen. |
|
|
Term
| Wat doet de behandelaar bij steungevende psychotherapie? |
|
Definition
Hij spiegelt de sterke kanten en spreekt vertrouwen uit in de veerkracht van de patiënt, verbetert op deze wijze het zelfgevoel, stimuleert ontwikkelde afweer, moedigt aan, helpt bepaalde gebeurtenissen herformuleren, adviseert en anticipeert. De therapeut versterkt de afweer van nare ervaringen uit het verre verleden eerder dan dat hij ze duidt. |
|
|
Term
| Voor wie is steungevende psychotherapie geschikt? |
|
Definition
| Voor moeilijke patiënten met weinig introspectieve capaciteiten, die moeite hebben met het verdragen van pijnlijke gevoelens, met weinig diepgang en kwaliteit in hun tussenmenselijk interactiepatroon. Mensen met primitieve afweermechanismen, moeite met anderen te vertrouwen en bv sterk somatiseren. |
|
|