Shared Flashcard Set

Details

Dutch vocab - Chtp. 2
Dutch Vocabulary
63
Language - Dutch
Not Applicable
11/11/2006
Click here to study/print these flashcards.

Create your own flash cards! Sign up here.

Additional Language - Dutch Flashcards

 

 

Cards

Term
de ouders
 Definition
The parents
Term
de mensen
 Definition
the people
Term
de verdieping
 Definition
the storey
Term
de deur
 Definition
the door
Term
de badkamer
 Definition
the bathroom
Term
de logeerkamer
 Definition
the spare room
Term
de kinderkamer
 Definition
the nursery
Term
de slaapkamer
 Definition
the bedroom
Term
de zitkamer
 Definition
the sitting room
Term
de tuin
 Definition
the garden
Term
de boom
 Definition
the tree
Term
de weg
 Definition
the road, the way
Term
de straat
 Definition
the street
Term
de brug
 Definition
the bridge
Term
de kant
 Definition
the side
Term
de voorkant
 Definition
the front
Term
de achterkant
 Definition
the back
Term
de overkant
 Definition
the other side (across)
Term
de toegang
 Definition
admission, admittance (as in a door has admittance to the balcony)
Term
de auto
 Definition
the car
Term
de kar
 Definition
the cart
Term
het huis
 Definition
the house
Term
het raam
 Definition
the window
Term
het balkon
 Definition
the balcony
Term
het bed
 Definition
the bed
Term
het water
 Definition
the water
Term
het kanaal
 Definition
the canal
Term
het verkeer
 Definition
the traffic
Term
het schip
 Definition
the schip
Term
het schip
 Definition
the ship
Term
de schepen
 Definition
the ships.
Term
ander
 Definition
other
Term
die
 Definition
which
Term
maar
 Definition
but
Term
zomaar
 Definition
just
Term
al
 Definition
already
Term
altijd
 Definition
always
Term
wat
 Definition
some(thing)
Term
heel
 Definition
very
Term
veel
 Definition
much, many (things)
Term
beide
 Definition
both (things)
Term
beiden
 Definition
both (people)
Term
zowel
 Definition
as well as
Term
meer
 Definition
more
Term
vlak voor
 Definition
straight in front of
Term
vlak bij
 Definition
near by, close to
Term
tot
 Definition
to
Term
langs
 Definition
along
Term
voorbij
 Definition
past
Term
naar
 Definition
to, toward
Term
naar buiten
 Definition
to the country
Term
mijn
 Definition
my
Term
zijn
 Definition
his
Term
hun
 Definition
their
Term
geen
 Definition
no (= not any)
Term
graag
 Definition
with pleasure
Term
hoe?
 Definition
how?
Term
geven (ik geef)
 Definition
to give
Term
zien (ik zie)
 Definition
to see
Term
lopen (ik loop)
 Definition
To walk
Term
Conjugate the verb:

Kijken
 Definition
Kijken- to look

Ik kijk

jij kijkt

hij/zij/het kijkt

Wij kijken

jullie kijken

zij kijken
Term
Conjugate the verb:

Hebben
 Definition
Hebben- to have

ik heb

jij hebt

hij/zij/het heeft

wij hebben

jullie hebben

zij hebben
Term
Conjugate the verb:

to be
 Definition
To be (Dutch infinitive? _________)

Ik ben
Jij bent
hij/zij/het is
Wij zijn
jullie zijn
zij zijn
Supporting users have an ad free experience!