Shared Flashcard Set

Details

Dutch Vocab 15
Pages 109-111
93
Language - Dutch
Undergraduate 1
04/20/2009
Click here to study/print these flashcards.

Create your own flash cards! Sign up here.

Additional Language - Dutch Flashcards

 

 

Cards

Term
aanhebben; had aan, hadden aan, heeft anngehad
 Definition
to have on, to be wearing
Term
ach!
 Definition
ah!
Term
alweer
 Definition
again, once more
Term
bah!
 Definition
boo!, ugh!
Term
begon(non); imperfectum van "beginnen"
 Definition
started
Term
beroemd(e)
 Definition
famous
Term
betaalbaar, betaalbare
 Definition
affordable, reasonably priced
Term
beviel(en); imperfectum van "bevallen"
 Definition
liked
Term
binnen; in: Binnen een maand.
 Definition
within
Term
boerderij, de; boerderijen
 Definition
farm
Term
boom, de; bomen
 Definition
tree
Term
combineren
 Definition
to combine
Term
computerzaal, de; -zalen
 Definition
computer (study) room
Term
doos, de; dozen
 Definition
box
Term
dorp, het; dorpen
 Definition
village
Term
dorpsplein, het; dorpspleinen
 Definition
village square
Term
durven
 Definition
to dare
Term
eens; in: Er was niet eens een kleuterschool
 Definition
even
Term
eeuw, de; eeuwen
 Definition
centure
Term
eik, de; eiken
 Definition
oak
Term
eindigen
 Definition
to finish
Term
fornuis, het; fornuizen
 Definition
cooker
Term
gauw
 Definition
soon, fast
Term
gemeente, de; gemeentes
 Definition
local authority, municipality
Term
geschikt(e); in: een geschikte kamer
 Definition
suitable, right
Term
gezicht, het; gezichten
 Definition
face
Term
gezin, het; gezinnen
 Definition
family
Term
gigantisch(e)
 Definition
gigantic
Term
ging(en); imperfectum van "gaan"
 Definition
went
Term
goh!
 Definition
dear me!
Term
grond, de; gronden
 Definition
ground
Term
had(den); imperfectum van "hebben"
 Definition
had
Term
hoefde(n); imperfectum van "hoeven"
 Definition
had to
Term
horen; in: Dat hoort niet.
 Definition
to be acceptable
Term
ingang, de; ingangen
 Definition
entrance
Term
jeugd, de
 Definition
youth, young people
Term
joh!
 Definition
(come on,) boy!
Term
kleuterschool, de; kleuterscholen
 Definition
nursery school, kindergarten
Term
kon(den); imperfectum van "kunnen"
 Definition
could
Term
koning, de; koningen
 Definition
king
Term
koop; in: Een huis te koop.
 Definition
sale
Term
kreeg, kregen; imperfectum van "krijgen"
 Definition
got
Term
kunstenaar, de; kunstenaars
 Definition
artist
Term
langsgaan; ging langs, gingen langs, is langsgegaan
 Definition
to drop by, to visit
Term
lief, lieve
 Definition
sweet, dear
Term
liefde, de; liefdes
 Definition
love
Term
liefs; in: Veel liefs
 Definition
love
Term
ma
 Definition
mum, mom
Term
makelaar, de; makelaars
 Definition
estate agent
Term
meehelpen; hielp mee, hielpen mee, heeft megeholpen
 Definition
to help, to assist with
Term
monument, het; monumenten
 Definition
monument
Term
nergens
 Definition
nowhere
Term
nerveus, nerveuze
 Definition
nervous
Term
nieuwbouwhuis, het; nieuwbouwhuizen
 Definition
new(ly-built) house
Term
nodig vinden; zie: vinden
 Definition
to find necessary
Term
normaal, normale
 Definition
normal
Term
och!
 Definition
oh! well!
Term
of; in: Wanneer hoor je of je geslaagd bent?
 Definition
if, whether
Term
omwaaien; woei om, woeien om, is omgewaaid
 Definition
to be blown down
Term
opstand, de; opstanden
 Definition
revolt, rebellion
Term
opstond(en); imperfectum van "opstaan"
 Definition
rose, got up
Term
overkant, de; overkanten
 Definition
other side, across
Term
part-time
 Definition
part-time
Term
rommel, de
 Definition
mess, rubbish
Term
samenwonen
 Definition
to live together
Term
scheen; imperfectum van "schijnen"
 Definition
seemed
Term
schijnen; scheen, schenen, heeft geschenen
 Definition
to shine (of the sun)
Term
schilder, de; schilders
 Definition
painter
Term
schooltijd, de; schooltijden
 Definition
school time, school years
Term
snoep, het
 Definition
sweets, candy
Term
stond(en); imperfectum van "staan"
 Definition
stood
Term
storm, de; stormen
 Definition
storm
Term
studievriendin, de; -vriendinnen
 Definition
college friend (female)
Term
stuk; in: een stuk of 20 huizen.
 Definition
about, approximately; in: about 20 houses
Term
terugdenken (aan); zie: denken
 Definition
to think back to, to remember
Term
toch; in: Het examen was moeilijk, maar ik ben toch geslaagd.
 Definition
still, nevertheless
Term
toneelschool, de; toneelscholen
 Definition
academy of acting
Term
trouwen
 Definition
to marry
Term
tuintje, het; tuintjes
 Definition
small garden
Term
uitpakken
 Definition
to unpack
Term
vakantieplan, het; -plannen
 Definition
holiday plan
Term
verderop
 Definition
further on, further down
Term
verhuizing, de; verhuizingen
 Definition
moving (to another house)
Term
verleden, het
 Definition
past
Term
vertrouwen, het
 Definition
confidence, trust
Term
vond(en); imperfectum van "vinden"
 Definition
found
Term
voordat
 Definition
before
Term
waarschijnlijk
 Definition
probably
Term
werd(en); imperfectum van "worden"
 Definition
became
Term
wereldreis, de; -reizen
 Definition
journey around the world
Term
wist(en); imperfectum van "weten"
 Definition
knew
Term
zocht(en); imperfectum van "zoeken"
 Definition
looked for, searched for
Term
zulk(e)
 Definition
such (a)
Supporting users have an ad free experience!