Shared Flashcard Set

Details

Dutch Vocab 1
Pages 59-61
108
Language - Dutch
Undergraduate 1
08/28/2008

Additional Language - Dutch Flashcards

 


 

Cards

Term
aan; in: Ik zit aan de tafel.
Definition
at
Term
aanwijzen
Definition
to show, to point out
Term
aan; in: Geef het boek aan mij.
Definition
to
Term
achter
Definition
behind
Term
basis, de
Definition
basis
Term
ben
Definition
am
Term
bij; in: Schrijf de letter bij het goede plaatje.
Definition
to, with
Term
bladzijde, de
Definition
page
Term
boek, het; boeken
Definition
book
Term
boos, boze
Definition
angry
Term
bord, het; borden
Definition
blackboard
Term
cassette, de; cassettes
Definition
cassette, tape
Term
dan
Definition
then
Term
dank u wel
Definition
thank you (formal)
Term
dat
Definition
that
Term
de
Definition
the (masc. and fem.)
Term
deur, de; deuren
Definition
door
Term
dicht; in: Doe het boek dicht.
Definition
closed, shut
Term
dit
Definition
this
Term
docent, de; docenten
Definition
teacher
Term
doen; deed, deden, heeft gedaan
Definition
to do
Term
een
Definition
a
Term
één
Definition
one
Term
elk(e)
Definition
every, each
Term
gaan; ging, gingen, is gegaan
Definition
to go
Term
geven; gaf, gaven, heeft gegeven
Definition
to give
Term
goed(e)
Definition
good, well
Term
goedemorgen
Definition
good morning
Term
haar
Definition
her
Term
hand, de; handen
Definition
hand
Term
het
Definition
the (neuter)
Term
hier
Definition
here
Term
hij
Definition
he
Term
hoed, de; hoeden
Definition
hat
Term
horen
Definition
to hear
Term
ik
Definition
I
Term
in
Definition
in, into
Term
invullen
Definition
to fill in
Term
is; zie: zijn
Definition
is
Term
ja
Definition
yes
Term
jongen, de; jongens
Definition
boy
Term
kamer, de; kamers
Definition
room
Term
keer; in: Pak het boek nog een keer.
Definition
time
Term
kijken; keek, keken, heeft gekeken
Definition
to look, to watch
Term
kind, het; kinderen
Definition
child
Term
kolom, de; kolommen
Definition
column
Term
leggen
Definition
to lay (down)
Term
letter, de; letters
Definition
letter (of the alphabet)
Term
liggen; lag, lagen, heeft gelegen
Definition
to lie (down)
Term
lopen; liep, liepen, heeft gelopen
Definition
to walk
Term
luisteren
Definition
to listen
Term
maar; in: Ga maar zitten.
Definition
just (app.)
Term
man, de; mannen
Definition
man
Term
me
Definition
me (unstressed form)
Term
meisje, het; meisjes
Definition
girl
Term
meneer, de
Definition
mister, sir
Term
mij
Definition
me (stressed form)
Term
mijn
Definition
my
Term
naam, de; namen
Definition
name
Term
naar; in:
a) loop naar de deur
b) luister naar de docent
Definition
to
Term
naast
Definition
next to
Term
nazeggen; zei na, zeiden na, heeft nagezegd
Definition
to repeat aloud
Term
nee
Definition
no
Term
niet
Definition
not
Term
nog; in: Nog een keer.
Definition
another
Term
nu
Definition
now
Term
nummer, het; nummers
Definition
number
Term
oefening, de; oefeningen
Definition
exercise
Term
onder
Definition
under
Term
ook
Definition
also, too
Term
op
Definition
on
Term
open
Definition
open
Term
opendoen; deed open, deden open, heeft opengedaan;
in: a) Doe het boek open.
b) Ik doe de deur open.
Definition
to open
Term
opschrijven; schreef op, schreven op, heeft opgeschreven
Definition
to write down
Term
opstaan; stond up, stonden op, is opgestaan
Definition
to get up
Term
pakken
Definition
to take, to pick up
Term
pen, de; pennen
Definition
pen
Term
pet, de; petten
Definition
cap
Term
plaatje, het; plaatjes
Definition
picture
Term
plukken; in: Pluk een roos.
Definition
to pick
Term
postcode, de; postcodes
Definition
postal code
Term
praten
Definition
to talk
Term
raam, het; ramen
Definition
window
Term
ritme, het; ritmes
Definition
rhythm
Term
roos, de; rozen
Definition
rose
Term
schema, het; schema's
Definition
scheme, pattern
Term
schrijven; schreef, schreven, heeft geschreven
Definition
to write
Term
staan; stond, stonden, heeft gestaan
Definition
to stand
Term
stoel, de; stoelen
Definition
chair
Term
tafel, de; tafels
Definition
table
Term
tas, de; tassen
Definition
bag
Term
tekst, de; teksten
Definition
text
Term
telefoonnummer, het; telefoonnummers
Definition
telephone number
Term
u
Definition
you (formal)
Term
uit; in: Pak de pen uit de tas.
Definition
out of, from
Term
uw
Definition
your (formal)
Term
voor; in: De vrouw zit voor de tafel.
Definition
in front of, before
Term
voorbeeld, het; voorbeelden
Definition
example
Term
vrouw, de; vrouwen
Definition
woman
Term
wonen
Definition
to live
Term
ze
Definition
she (unstressed)
Term
zeggen; zei, zeiden, heeft gezegd
Definition
to say
Term
zetten; in: Zet de letters onder de plaatjes.
Definition
to put
Term
zien; zag, zagen, heeft gezien
Definition
to see
Term
zij
Definition
she (stressed)
Term
zijn; was, waren, is geweest
Definition
to be
Term
zin, de; zinnen
Definition
sentence
Term
zitten; zat, zaten, heeft gezeten
Definition
to sit
Supporting users have an ad free experience!