Shared Flashcard Set

Details

Dutch verb for visit
in various tenses
49
Language - Dutch
12th Grade
08/08/2008

Additional Language - Dutch Flashcards

 


 

Cards

Term
ik bezoek
Definition
I visit(indicative present)
Term
jij bezoekt
Definition
you(singular) visit(indicative present)
Term
hij bezoekt
Definition
he visits(indicative present)
Term
wij bezoeken
Definition
we visit(indicative present)
Term
jullie bezoeken
Definition
you(plural) visit(indicative present)
Term
zij bezoeken
Definition
they visit(indicative present)
Term
ik bezocht
Definition
I visited(indicative past)
Term
jij bezocht
Definition
you(singular) visited(indicative past)
Term
hij bezocht
Definition
he visited(indicative past)
Term
wij bezochten
Definition
we visited(indicative past)
Term
jullie bezochten
Definition
you(plural) visited(indicative past)
Term
zij bezochten
Definition
they visited(indicative past)
Term
ik heb bezocht
Definition
I have visited(indicative present perfect)
Term
jij hebt bezocht
Definition
you(singular) have visited(indicative present perfect)
Term
hij heeft bezocht
Definition
he has visited(indicative present perfect)
Term
wij hebben bezocht
Definition
we have visited(indicative present perfect)
Term
jullie hebben bezocht
Definition
you(plural) have visited(indicative present perfect)
Term
zij hebben bezocht
Definition
they have visited(indicative present perfect)
Term
ik had bezocht
Definition
I had visited(indicative past perfect)
Term
jij had bezocht
Definition
you(singular) had visited(indicative past perfect)
Term
hij had bezocht
Definition
he had visited(indicative past perfect)
Term
wij hadden bezocht
Definition
we had visited(indicative past perfect)
Term
jullie hadden bezocht
Definition
you(plural) had visited(indicative past perfect)
Term
zij hadden bezocht
Definition
they had visited(indicative past perfect)
Term
ik zal bezoeken
Definition
I will visit(indicative future)
Term
jij zult bezoeken
Definition
you(singular) will visit(indicative future)
Term
hij zal bezoeken
Definition
he will visit(indicative future)
Term
wij zullen bezoeken
Definition
we will visit(indicative future)
Term
jullie zullen bezoeken
Definition
you(plural) will visit(indicative future)
Term
zij zullen bezoeken
Definition
they will visit(indicative future)
Term
ik zou bezoeken
Definition
I would visit(conditional future)
Term
jij zou bezoeken
Definition
you(singular) would visit(conditional future)
Term
hij zou bezoeken
Definition
he would visit(conditional future)
Term
wij zouden bezoeken
Definition
we would visit(conditional future)
Term
jullie zouden bezoeken
Definition
you(plural) would visit(conditional future)
Term
zij zouden bezoeken
Definition
they would visit(conditional future)
Term
ik zal bezocht hebben
Definition
I will have visited(future perfect)
Term
jij zult bezocht hebben
Definition
you(singular) will have visited(future perfect)
Term
hij zal bezocht hebben
Definition
he will have visited(future perfect)
Term
wij zullen bezocht hebben
Definition
we will have visited(future perfect)
Term
jullie zullen bezocht hebben
Definition
you(plural) will have visited(future perfect)
Term
zij zullen bezocht hebben
Definition
they will have visited(future perfect)
Term
ik zou bezocht hebben
Definition
I would have visited(conditional future perfect)
Term
jij zou bezocht hebben
Definition
you(singular) would have visited(conditional future perfect)
Term
hij zou bezocht hebben
Definition
he would have visited(conditional future perfect)
Term
wij zouden bezocht hebben
Definition
we would have visited(conditional future perfect)
Term
jullie zouden bezocht hebben
Definition
you(plural) would have visited(conditional future perfect)
Term
zij zouden bezocht hebben
Definition
they would have visited(conditional future perfect)
Term
bezoek
Definition
visit(imperative)
Supporting users have an ad free experience!