Shared Flashcard Set

Details

Dutch verb for trust
in various tenses
49
Language - Dutch
12th Grade
08/03/2008

Additional Language - Dutch Flashcards

 


 

Cards

Term
ik vertrouw
Definition
I trust(indicative present)
Term
jij vertrouwt
Definition
you(singular) trust(indicative present)
Term
hij vertrouwt
Definition
he trusts(indicative present)
Term
wij vertrouwen
Definition
we trust(indicative present)
Term
jullie vertrouwen
Definition
you(plural) trust(indicative present)
Term
zij vertrouwen
Definition
they trust(indicative present)
Term
ik vertrouwde
Definition
I trusted(indicative past)
Term
jij vertrouwde
Definition
you(singular) trusted(indicative past)
Term
hij vertrouwde
Definition
he trusted(indicative past)
Term
wij vertrouwden
Definition
we trusted(indicative past)
Term
jullie vertrouwden
Definition
you(plural) trusted(indicative past)
Term
zij vertrouwden
Definition
they trusted(indicative past)
Term
ik heb vertrouwd
Definition
I have trusted(indicative present perfect)
Term
jij hebt vertrouwd
Definition
you(singular) have trusted(indicative present perfect)
Term
hij heeft vertrouwd
Definition
he has trusted(indicative present perfect)
Term
wij hebben vertrouwd
Definition
we have trusted(indicative present perfect)
Term
jullie hebben vertrouwd
Definition
you(plural) have trusted(indicative present perfect)
Term
zij hebben vertrouwd
Definition
they have trusted(indicative present perfect)
Term
ik had vertrouwd
Definition
I had trusted(indicative past perfect)
Term
jij had vertrouwd
Definition
you(singular) had trusted(indicative past perfect)
Term
hij had vertrouwd
Definition
he had trusted(indicative past perfect)
Term
wij hadden vertrouwd
Definition
we had trusted(indicative past perfect)
Term
jullie hadden vertrouwd
Definition
you(plural) had trusted(indicative past perfect)
Term
zij hadden vertrouwd
Definition
they had trusted(indicative past perfect)
Term
ik zal vertrouwen
Definition
I will trust(indicative future)
Term
jij zult vertrouwen
Definition
you(singular) will trust(indicative future)
Term
hij zal vertrouwen
Definition
he will trust(indicative future)
Term
wij zullen vertrouwen
Definition
we will trust(indicative future)
Term
jullie zullen vertrouwen
Definition
you(plural) will trust(indicative future)
Term
zij zullen vertrouwen
Definition
they will trust(indicative future)
Term
ik zou vertrouwen
Definition
I would trust(conditional future)
Term
jij zou vertrouwen
Definition
you(singular) would trust(conditional future)
Term
hij zou vertrouwen
Definition
he would trust(conditional future)
Term
wij zouden vertrouwen
Definition
we would trust(conditional future)
Term
jullie zouden vertrouwen
Definition
you(plural) would trust(conditional future)
Term
zij zouden vertrouwen
Definition
they would trust(conditional future)
Term
ik zal vertrouwd hebben
Definition
I will have trusted(future perfect)
Term
jij zult vertrouwd hebben
Definition
you(singular) will have trusted(future perfect)
Term
hij zal vertrouwd hebben
Definition
he will have trusted(future perfect)
Term
wij zullen vertrouwd hebben
Definition
we will have trusted(future perfect)
Term
jullie zullen vertrouwd hebben
Definition
you(plural) will have trusted(future perfect)
Term
zij zullen vertrouwd hebben
Definition
they will have trusted(future perfect)
Term
ik zou vertrouwd hebben
Definition
I would have trusted(conditional future perfect)
Term
jij zou vertrouwd hebben
Definition
you(singular) would have trusted(conditional future perfect)
Term
hij zou vertrouwd hebben
Definition
he would have trusted(conditional future perfect)
Term
wij zouden vertrouwd hebben
Definition
we would have trusted(conditional future perfect)
Term
jullie zouden vertrouwd hebben
Definition
you(plural) would have trusted(conditional future perfect)
Term
zij zouden vertrouwd hebben
Definition
they would have trusted(conditional future perfect)
Term
vertrouw
Definition
trust(imperative)
Supporting users have an ad free experience!