Shared Flashcard Set

Details

Dutch verb for teach
in various tenses
49
Language - Dutch
12th Grade
08/16/2008

Additional Language - Dutch Flashcards

 


 

Cards

Term
ik onderricht
Definition
I teach(indicative present)
Term
jij onderricht
Definition
you(singular) teach(indicative present)
Term
hij onderricht
Definition
he teaches(indicative present)
Term
wij onderrichten
Definition
we teach(indicative present)
Term
jullie onderrichten
Definition
you(plural) teach(indicative present)
Term
zij onderrichten
Definition
they teach(indicative present)
Term
ik onderrichtte
Definition
I taught(indicative past)
Term
jij onderrichtte
Definition
you(singular) taught(indicative past)
Term
hij onderrichtte
Definition
he taught(indicative past)
Term
wij onderrichtten
Definition
we taught(indicative past)
Term
jullie onderrichtten
Definition
you(plural) taught(indicative past)
Term
zij onderrichtten
Definition
they taught(indicative past)
Term
ik heb onderricht
Definition
I have taught(indicative present perfect)
Term
jij hebt onderricht
Definition
you(singular) have taught(indicative present perfect)
Term
hij heeft onderricht
Definition
he has taught(indicative present perfect)
Term
wij hebben onderricht
Definition
we have taught(indicative present perfect)
Term
jullie hebben onderricht
Definition
you(plural) have taught(indicative present perfect)
Term
zij hebben onderricht
Definition
they have taught(indicative present perfect)
Term
ik had onderricht
Definition
I had taught(indicative past perfect)
Term
jij had onderricht
Definition
you(singular) had taught(indicative past perfect)
Term
hij had onderricht
Definition
he had taught(indicative past perfect)
Term
wij hadden onderricht
Definition
we had taught(indicative past perfect)
Term
jullie hadden onderricht
Definition
you(plural) had taught(indicative past perfect)
Term
zij hadden onderricht
Definition
they had taught(indicative past perfect)
Term
ik zal onderrichten
Definition
I will teach(indicative future)
Term
jij zult onderrichten
Definition
you(singular) will teach(indicative future)
Term
hij zal onderrichten
Definition
he will teach(indicative future)
Term
wij zullen onderrichten
Definition
we will teach(indicative future)
Term
jullie zullen onderrichten
Definition
you(plural) will teach(indicative future)
Term
zij zullen onderrichten
Definition
they will teach(indicative future)
Term
ik zou onderrichten
Definition
I would teach(conditional future)
Term
jij zou onderrichten
Definition
you(singular) would teach(conditional future)
Term
hij zou onderrichten
Definition
he would teach(conditional future)
Term
wij zouden onderrichten
Definition
we would teach(conditional future)
Term
jullie zouden onderrichten
Definition
you(plural) would teach(conditional future)
Term
zij zouden onderrichten
Definition
they would teach(conditional future)
Term
ik zal onderricht hebben
Definition
I will have taught(future perfect)
Term
jij zult onderricht hebben
Definition
you(singular) will have taught(future perfect)
Term
hij zal onderricht hebben
Definition
he will have taught(future perfect)
Term
wij zullen onderricht hebben
Definition
we will have taught(future perfect)
Term
jullie zullen onderricht hebben
Definition
you(plural) will have taught(future perfect)
Term
zij zullen onderricht hebben
Definition
they will have taught(future perfect)
Term
ik zou onderricht hebben
Definition
I would have taught(conditional future perfect)
Term
jij zou onderricht hebben
Definition
you(singular) would have taught(conditional future perfect)
Term
hij zou onderricht hebben
Definition
he would have taught(conditional future perfect)
Term
wij zouden onderricht hebben
Definition
we would have taught(conditional future perfect)
Term
jullie zouden onderricht hebben
Definition
you(plural) would have taught(conditional future perfect)
Term
zij zouden onderricht hebben
Definition
they would have taught(conditional future perfect)
Term
onderricht
Definition
teach(imperative)
Supporting users have an ad free experience!