Shared Flashcard Set

Details

Dutch verb for survive
in various tenses
49
Language - Dutch
12th Grade
08/09/2008

Additional Language - Dutch Flashcards

 


 

Cards

Term
ik overleef
Definition
I survive(indicative present)
Term
jij overleeft
Definition
you(singular) survive(indicative present)
Term
hij overleeft
Definition
he survives(indicative present)
Term
wij overleven
Definition
we survive(indicative present)
Term
jullie overleven
Definition
you(plural) survive(indicative present)
Term
zij overleven
Definition
they survive(indicative present)
Term
ik overleefde
Definition
I survived(indicative past)
Term
jij overleefde
Definition
you(singular) survived(indicative past)
Term
hij overleefde
Definition
he survived(indicative past)
Term
wij overleefden
Definition
we survived(indicative past)
Term
jullie overleefden
Definition
you(plural) survived(indicative past)
Term
zij overleefden
Definition
they survived(indicative past)
Term
ik heb overgeleefd
Definition
I have survived(indicative present perfect)
Term
jij hebt overgeleefd
Definition
you(singular) have survived(indicative present perfect)
Term
hij heeft overgeleefd
Definition
he has survived(indicative present perfect)
Term
wij hebben overgeleefd
Definition
we have survived(indicative present perfect)
Term
jullie hebben overgeleefd
Definition
you(plural) have survived(indicative present perfect)
Term
zij hebben overgeleefd
Definition
they have survived(indicative present perfect)
Term
ik had overgeleefd
Definition
I had survived(indicative past perfect)
Term
jij had overgeleefd
Definition
you(singular) had survived(indicative past perfect)
Term
hij had overgeleefd
Definition
he had survived(indicative past perfect)
Term
wij hadden overgeleefd
Definition
we had survived(indicative past perfect)
Term
jullie hadden overgeleefd
Definition
you(plural) had survived(indicative past perfect)
Term
zij hadden overgeleefd
Definition
they had survived(indicative past perfect)
Term
ik zal overleven
Definition
I will survive(indicative future)
Term
jij zult overleven
Definition
you(singular) will survive(indicative future)
Term
hij zal overleven
Definition
he will survive(indicative future)
Term
wij zuloverlen overleven
Definition
we will survive(indicative future)
Term
jullie zuloverlen overleven
Definition
you(plural) will survive(indicative future)
Term
zij zuloverlen overleven
Definition
they will survive(indicative future)
Term
ik zou overleven
Definition
I would survive(conditional future)
Term
jij zou overleven
Definition
you(singular) would survive(conditional future)
Term
hij zou overleven
Definition
he would survive(conditional future)
Term
wij zouden overleven
Definition
we would survive(conditional future)
Term
jullie zouden overleven
Definition
you(plural) would survive(conditional future)
Term
zij zouden overleven
Definition
they would survive(conditional future)
Term
ik zal overgeleefd hebben
Definition
I will have survived(future perfect)
Term
jij zult overgeleefd hebben
Definition
you(singular) will have survived(future perfect)
Term
hij zal overgeleefd hebben
Definition
he will have survived(future perfect)
Term
wij zuloverlen overgeleefd hebben
Definition
we will have survived(future perfect)
Term
jullie zuloverlen overgeleefd hebben
Definition
you(plural) will have survived(future perfect)
Term
zij zuloverlen overgeleefd hebben
Definition
they will have survived(future perfect)
Term
ik zou overgeleefd hebben
Definition
I would have survived(conditional future perfect)
Term
jij zou overgeleefd hebben
Definition
you(singular) would have survived(conditional future perfect)
Term
hij zou overgeleefd hebben
Definition
he would have survived(conditional future perfect)
Term
wij zouden overgeleefd hebben
Definition
we would have survived(conditional future perfect)
Term
jullie zouden overgeleefd hebben
Definition
you(plural) would have survived(conditional future perfect)
Term
zij zouden overgeleefd hebben
Definition
they would have survived(conditional future perfect)
Term
overleef
Definition
survive(imperative)
Supporting users have an ad free experience!