Shared Flashcard Set

Details

Dutch verb for spread
in various tenses
49
Language - Dutch
12th Grade
03/20/2011

Additional Language - Dutch Flashcards

 


 

Cards

Term
ik spreid uit
Definition
I spread(indicative present)
Term
jij spreidt uit
Definition
you(singular) spread(indicative present)
Term
hij spreidt uit
Definition
he spreads(indicative present)
Term
wij uitspreiden
Definition
we spread(indicative present)
Term
jullie uitspreiden
Definition
you(plural) spread(indicative present)
Term
zij uitspreiden
Definition
they spread(indicative present)
Term
ik spreidde uit
Definition
I spread(indicative past)
Term
jij spreidde uit
Definition
you(singular) spread(indicative past)
Term
hij spreidde uit
Definition
he spread(indicative past)
Term
wij spreidden uit
Definition
we spread(indicative past)
Term
jullie spreidden uit
Definition
you(plural) spread(indicative past)
Term
zij spreidden uit
Definition
they spread(indicative past)
Term
ik heb uitgespreid
Definition
I have spread(indicative present perfect)
Term
jij hebt uitgespreid
Definition
you(singular) have spread(indicative present perfect)
Term
hij heeft uitgespreid
Definition
he has spread(indicative present perfect)
Term
wij hebben uitgespreid
Definition
we have spread(indicative present perfect)
Term
jullie hebben uitgespreid
Definition
you(plural) have spread(indicative present perfect)
Term
zij hebben uitgespreid
Definition
they have spread(indicative present perfect)
Term
ik had uitgespreid
Definition
I had spread(indicative past perfect)
Term
jij had uitgespreid
Definition
you(singular) had spread(indicative past perfect)
Term
hij had uitgespreid
Definition
he had spread(indicative past perfect)
Term
wij hadden uitgespreid
Definition
we had spread(indicative past perfect)
Term
jullie hadden uitgespreid
Definition
you(plural) had spread(indicative past perfect)
Term
zij hadden uitgespreid
Definition
they had spread(indicative past perfect)
Term
ik zal uitspreiden
Definition
I will spread(indicative future)
Term
jij zult uitspreiden
Definition
you(singular) will spread(indicative future)
Term
hij zal uitspreiden
Definition
he will spread(indicative future)
Term
wij zullen uitspreiden
Definition
we will spread(indicative future)
Term
jullie zullen uitspreiden
Definition
you(plural) will spread(indicative future)
Term
zij zullen uitspreiden
Definition
they will spread(indicative future)
Term
ik zou uitspreiden
Definition
I would spread(conditional future)
Term
jij zou uitspreiden
Definition
you(singular) would spread(conditional future)
Term
hij zou uitspreiden
Definition
he would spread(conditional future)
Term
wij zouden uitspreiden
Definition
we would spread(conditional future)
Term
jullie zouden uitspreiden
Definition
you(plural) would spread(conditional future)
Term
zij zouden uitspreiden
Definition
they would spread(conditional future)
Term
ik zal uitgespreid hebben
Definition
I will have spread(future perfect)
Term
jij zult uitgespreid hebben
Definition
you(singular) will have spread(future perfect)
Term
hij zal uitgespreid hebben
Definition
he will have spread(future perfect)
Term
wij zullen uitgespreid hebben
Definition
we will have spread(future perfect)
Term
jullie zullen uitgespreid hebben
Definition
you(plural) will have spread(future perfect)
Term
zij zullen uitgespreid hebben
Definition
they will have spread(future perfect)
Term
ik zou uitgespreid hebben
Definition
I would have spread(conditional future perfect)
Term
jij zou uitgespreid hebben
Definition
you(singular) would have spread(conditional future perfect)
Term
hij zou uitgespreid hebben
Definition
he would have spread(conditional future perfect)
Term
wij zouden uitgespreid hebben
Definition
we would have spread(conditional future perfect)
Term
jullie zouden uitgespreid hebben
Definition
you(plural) will have spread(conditional future perfect)
Term
zij zouden uitgespreid hebben
Definition
they would have spread(conditional future perfect)
Term
spreid uit
Definition
spread(imperative)
Supporting users have an ad free experience!