Shared Flashcard Set

Details

Dutch verb for sort
in various tenses
49
Language - Dutch
12th Grade
08/20/2008

Additional Language - Dutch Flashcards

 


 

Cards

Term
ik sorteer
Definition
I sort(indicative present)
Term
jij sorteert
Definition
you(singular) sort(indicative present)
Term
hij sorteert
Definition
he sorts(indicative present)
Term
wij sorteren
Definition
we sort(indicative present)
Term
jullie sorteren
Definition
you(plural) sort(indicative present)
Term
zij sorteren
Definition
they sort(indicative present)
Term
ik sorteerde
Definition
I sorted(indicative past)
Term
jij sorteerde
Definition
you(singular) sorted(indicative past)
Term
hij sorteerde
Definition
he sorted(indicative past)
Term
wij sorteerden
Definition
we sorted(indicative past)
Term
jullie sorteerden
Definition
you(plural) sorted(indicative past)
Term
zij sorteerden
Definition
they sorted(indicative past)
Term
ik heb gesorteerd
Definition
I have sorted(indicative present perfect)
Term
jij hebt gesorteerd
Definition
you(singular) have sorted(indicative present perfect)
Term
hij heeft gesorteerd
Definition
he has sorted(indicative present perfect)
Term
wij hebben gesorteerd
Definition
we have sorted(indicative present perfect)
Term
jullie hebben gesorteerd
Definition
you(plural) have sorted(indicative present perfect)
Term
zij hebben gesorteerd
Definition
they have sorted(indicative present perfect)
Term
ik had gesorteerd
Definition
I had sorted(indicative past perfect)
Term
jij had gesorteerd
Definition
you(singular) had sorted(indicative past perfect)
Term
hij had gesorteerd
Definition
he had sorted(indicative past perfect)
Term
wij hadden gesorteerd
Definition
we had sorted(indicative past perfect)
Term
jullie hadden gesorteerd
Definition
you(plural) had sorted(indicative past perfect)
Term
zij hadden gesorteerd
Definition
they had sorted(indicative past perfect)
Term
ik zal sorteren
Definition
I will sort(indicative future)
Term
jij zult sorteren
Definition
you(singular) will sort(indicative future)
Term
hij zal sorteren
Definition
he will sort(indicative future)
Term
wij zullen sorteren
Definition
we will sort(indicative future)
Term
jullie zullen sorteren
Definition
you(plural) will sort(indicative future)
Term
zij zullen sorteren
Definition
they will sort(indicative future)
Term
ik zou sorteren
Definition
I would sort(conditional future)
Term
jij zou sorteren
Definition
you(singular) would sort(conditional future)
Term
hij zou sorteren
Definition
he would sort(conditional future)
Term
wij zouden sorteren
Definition
we would sort(conditional future)
Term
jullie zouden sorteren
Definition
you(plural) would sort(conditional future)
Term
zij zouden sorteren
Definition
they would sort(conditional future)
Term
ik zal gesorteerd hebben
Definition
I will have sorted(future perfect)
Term
jij zult gesorteerd hebben
Definition
you(singular) will have sorted(future perfect)
Term
hij zal gesorteerd hebben
Definition
he will have sorted(future perfect)
Term
wij zullen gesorteerd hebben
Definition
we will have sorted(future perfect)
Term
jullie zullen gesorteerd hebben
Definition
you(plural) will have sorted(future perfect)
Term
zij zullen gesorteerd hebben
Definition
they will have sorted(future perfect)
Term
ik zou gesorteerd hebben
Definition
I would have sorted(conditional future perfect)
Term
jij zou gesorteerd hebben
Definition
you(singular) would have sorted(conditional future perfect)
Term
hij zou gesorteerd hebben
Definition
he would have sorted(conditional future perfect)
Term
wij zouden gesorteerd hebben
Definition
we would have sorted(conditional future perfect)
Term
jullie zouden gesorteerd hebben
Definition
you(plural) would have sorted(conditional future perfect)
Term
zij zouden gesorteerd hebben
Definition
they would have sorted(conditional future perfect)
Term
sorteer
Definition
sort(imperative)
Supporting users have an ad free experience!