Shared Flashcard Set

Details

Dutch verb for marry
in various tenses
49
Language - Dutch
12th Grade
08/03/2008

Additional Language - Dutch Flashcards

 


 

Cards

Term
ik trouw
Definition
I marry(indicative present)
Term
jij trouwt
Definition
you(singular) marry(indicative present)
Term
hij trouwt
Definition
he marries(indicative present)
Term
wij trouwen
Definition
we marry(indicative present)
Term
jullie trouwen
Definition
you(plural) marry(indicative present)
Term
zij trouwen
Definition
they marry(indicative present)
Term
ik trouwde
Definition
I married(indicative past)
Term
jij trouwde
Definition
you(singular) married(indicative past)
Term
hij trouwde
Definition
he married(indicative past)
Term
wij trouwden
Definition
we married(indicative past)
Term
jullie trouwden
Definition
you(plural) married(indicative past)
Term
zij trouwden
Definition
they married(indicative past)
Term
ik heb getrouwd
Definition
I have married(indicative present perfect)
Term
jij hebt getrouwd
Definition
you(singular) have married(indicative present perfect)
Term
hij heeft getrouwd
Definition
he has married(indicative present perfect)
Term
wij hebben getrouwd
Definition
we have married(indicative present perfect)
Term
jullie hebben getrouwd
Definition
you(plural) have married(indicative present perfect)
Term
zij hebben getrouwd
Definition
they have married(indicative present perfect)
Term
ik had getrouwd
Definition
I had married(indicative past perfect)
Term
jij had getrouwd
Definition
you(singular) had married(indicative past perfect)
Term
hij had getrouwd
Definition
he had married(indicative past perfect)
Term
wij hadden getrouwd
Definition
we had married(indicative past perfect)
Term
jullie hadden getrouwd
Definition
you(plural) had married(indicative past perfect)
Term
zij hadden getrouwd
Definition
they had married(indicative past perfect)
Term
ik zal trouwen
Definition
I will marry(indicative future)
Term
jij zult trouwen
Definition
you(singular) will marry(indicative future)
Term
hij zal trouwen
Definition
he will marry(indicative future)
Term
wij zullen trouwen
Definition
we will marry(indicative future)
Term
jullie zullen trouwen
Definition
you(plural) will marry(indicative future)
Term
zij zullen trouwen
Definition
they will marry(indicative future)
Term
ik zou trouwen
Definition
I would marry(conditional future)
Term
jij zou trouwen
Definition
you(singular) would marry(conditional future)
Term
hij zou trouwen
Definition
he would marry(conditional future)
Term
wij zouden trouwen
Definition
we would marry(conditional future)
Term
jullie zouden trouwen
Definition
you(plural) would marry(conditional future)
Term
zij zouden trouwen
Definition
they would marry(conditional future)
Term
ik zal getrouwd hebben
Definition
I will have married(future perfect)
Term
jij zult getrouwd hebben
Definition
you(singular) will have married(future perfect)
Term
hij zal getrouwd hebben
Definition
he will have married(future perfect)
Term
wij zullen getrouwd hebben
Definition
we will have married(future perfect)
Term
jullie zullen getrouwd hebben
Definition
you(plural) will have married(future perfect)
Term
zij zullen getrouwd hebben
Definition
they will have married(future perfect)
Term
ik zou getrouwd hebben
Definition
I would have married(conditional future perfect)
Term
jij zou getrouwd hebben
Definition
you(singular) would have married(conditional future perfect)
Term
hij zou getrouwd hebben
Definition
he would have married(conditional future perfect)
Term
wij zouden getrouwd hebben
Definition
we would have married(conditional future perfect)
Term
jullie zouden getrouwd hebben
Definition
you(plural) would have married(conditional future perfect)
Term
zij zouden getrouwd hebben
Definition
they would have married(conditional future perfect)
Term
trouw
Definition
marry(imperative)
Supporting users have an ad free experience!