Shared Flashcard Set

Details

Dutch verb for judge
in various tenses
49
Language - Dutch
12th Grade
08/20/2008

Additional Language - Dutch Flashcards

 


 

Cards

Term
ik beoordeel
Definition
I judge(indicative present)
Term
jij beoordeelt
Definition
you(singular) judge(indicative present)
Term
hij beoordeelt
Definition
he judges(indicative present)
Term
wij beoordelen
Definition
we judge(indicative present)
Term
jullie beoordelen
Definition
you(plural) judge(indicative present)
Term
zij beoordelen
Definition
they judge(indicative present)
Term
ik beoordeelde
Definition
I judged(indicative past)
Term
jij beoordeelde
Definition
you(singular) judged(indicative past)
Term
hij beoordeelde
Definition
he judged(indicative past)
Term
wij beoordeelden
Definition
we judged(indicative past)
Term
jullie beoordeelden
Definition
you(plural) judged(indicative past)
Term
zij beoordeelden
Definition
they judged(indicative past)
Term
ik heb beoordeeld
Definition
I have judged(indicative present perfect)
Term
jij hebt beoordeeld
Definition
you(singular) have judged(indicative present perfect)
Term
hij heeft beoordeeld
Definition
he has judged(indicative present perfect)
Term
wij hebben beoordeeld
Definition
we have judged(indicative present perfect)
Term
jullie hebben beoordeeld
Definition
you(plural) have judged(indicative present perfect)
Term
zij hebben beoordeeld
Definition
they have judged(indicative present perfect)
Term
ik had beoordeeld
Definition
I had judged(indicative past perfect)
Term
jij had beoordeeld
Definition
you(singular) had judged(indicative past perfect)
Term
hij had beoordeeld
Definition
he had judged(indicative past perfect)
Term
wij hadden beoordeeld
Definition
we had judged(indicative past perfect)
Term
jullie hadden beoordeeld
Definition
you(plural) had judged(indicative past perfect)
Term
zij hadden beoordeeld
Definition
they had judged(indicative past perfect)
Term
ik zal beoordelen
Definition
I will judge(indicative future)
Term
jij zult beoordelen
Definition
you(singular) will judge(indicative future)
Term
hij zal beoordelen
Definition
he will judge(indicative future)
Term
wij zullen beoordelen
Definition
we will judge(indicative future)
Term
jullie zullen beoordelen
Definition
you(plural) will judge(indicative future)
Term
zij zullen beoordelen
Definition
they will judge(indicative future)
Term
ik zou beoordelen
Definition
I would judge(conditional future)
Term
jij zou beoordelen
Definition
you(singular) would judge(conditional future)
Term
hij zou beoordelen
Definition
he would judge(conditional future)
Term
wij zouden beoordelen
Definition
we would judge(conditional future)
Term
jullie zouden beoordelen
Definition
you(plural) would judge(conditional future)
Term
zij zouden beoordelen
Definition
they would judge(conditional future)
Term
ik zal beoordeeld hebben
Definition
I will have judged(future perfect)
Term
jij zult beoordeeld hebben
Definition
you(singular) will have judged(future perfect)
Term
hij zal beoordeeld hebben
Definition
he will have judged(future perfect)
Term
wij zullen beoordeeld hebben
Definition
we will have judged(future perfect)
Term
jullie zullen beoordeeld hebben
Definition
you(plural) will have judged(future perfect)
Term
zij zullen beoordeeld hebben
Definition
they will have judged(future perfect)
Term
ik zou beoordeeld hebben
Definition
I would have judged(conditional future perfect)
Term
jij zou beoordeeld hebben
Definition
you(singular) would have judged(conditional future perfect)
Term
hij zou beoordeeld hebben
Definition
he would have judged(conditional future perfect)
Term
wij zouden beoordeeld hebben
Definition
we would have judged(conditional future perfect)
Term
jullie zouden beoordeeld hebben
Definition
you(plural) would have judged(conditional future perfect)
Term
zij zouden beoordeeld hebben
Definition
they would have judged(conditional future perfect)
Term
beoordeel
Definition
judge(imperative)
Supporting users have an ad free experience!