Shared Flashcard Set

Details

Dutch verb for explain
in various tenses
49
Language - Dutch
12th Grade
08/03/2008

Additional Language - Dutch Flashcards

 


 

Cards

Term
ik leg uit
Definition
I explain(indicative present)
Term
jij legt uit
Definition
you(singular) explain(indicative present)
Term
hij legt uit
Definition
he explains(indicative present)
Term
wij leggen uit
Definition
we explain(indicative present)
Term
jullie leggen uit
Definition
you(plural) explain(indicative present)
Term
zij leggen uit
Definition
they explain(indicative present)
Term
ik legde uit
Definition
I explained(indicative past)
Term
jij legde uit
Definition
you(singular) explained(indicative past)
Term
hij legde uit
Definition
he explained(indicative past)
Term
wij legden uit
Definition
we explained(indicative past)
Term
jullie legden uit
Definition
you(plural) explained(indicative past)
Term
zij legden uit
Definition
they explained(indicative past)
Term
ik heb uitgelegd
Definition
I have explained(indicative present perfect)
Term
jij hebt uitgelegd
Definition
you(singular) have explained(indicative present perfect)
Term
hij heeft uitgelegd
Definition
he has explained(indicative present perfect)
Term
wij hebben uitgelegd
Definition
we have explained(indicative present perfect)
Term
jullie hebben uitgelegd
Definition
you(plural) have explained(indicative present perfect)
Term
zij hebben uitgelegd
Definition
they have explained(indicative present perfect)
Term
ik had uitgelegd
Definition
I had explained(indicative past perfect)
Term
jij had uitgelegd
Definition
you(singular) had explained(indicative past perfect)
Term
hij had uitgelegd
Definition
he had explained(indicative past perfect)
Term
wij hadden uitgelegd
Definition
we had explained(indicative past perfect)
Term
jullie hadden uitgelegd
Definition
you(plural) had explained(indicative past perfect)
Term
zij hadden uitgelegd
Definition
they had explained(indicative past perfect)
Term
ik zal uitleggen
Definition
I will explain(indicative future)
Term
jij zult uitleggen
Definition
you(singular) will explain(indicative future)
Term
hij zal uitleggen
Definition
he will explain(indicative future)
Term
wij zullen uitleggen
Definition
we will explain(indicative future)
Term
jullie zullen uitleggen
Definition
you(plural) will explain(indicative future)
Term
zij zullen uitleggen
Definition
they will explain(indicative future)
Term
ik zou uitleggen
Definition
I would explain(conditional future)
Term
jij zou uitleggen
Definition
you(singular) would explain(conditional future)
Term
hij zou uitleggen
Definition
he would explain(conditional future)
Term
wij zouden uitleggen
Definition
we would explain(conditional future)
Term
jullie zouden uitleggen
Definition
you(plural) would explain(conditional future)
Term
zij zouden uitleggen
Definition
they would explain(conditional future)
Term
ik zal uitgelegd hebben
Definition
I will have explained(future perfect)
Term
jij zult uitgelegd hebben
Definition
you(singular) will have explained(future perfect)
Term
hij zal uitgelegd hebben
Definition
he will have explained(future perfect)
Term
wij zullen uitgelegd hebben
Definition
we will have explained(future perfect)
Term
jullie zullen uitgelegd hebben
Definition
you(plural) will have explained(future perfect)
Term
zij zullen uitgelegd hebben
Definition
they will have explained(future perfect)
Term
ik zou uitgelegd hebben
Definition
I would have explained(future conditional perfect)
Term
jij zou uitgelegd hebben
Definition
you(singular) would have explained(future conditional perfect)
Term
hij zou uitgelegd hebben
Definition
he would have explained(future conditional perfect)
Term
wij zouden uitgelegd hebben
Definition
we would have explained(future conditional perfect)
Term
jullie zouden uitgelegd hebben
Definition
you(plural) would have explained(future conditional perfect)
Term
zij zouden uitgelegd hebben
Definition
they would have explained(future conditional perfect)
Term
leg uit
Definition
explain(imperative)
Supporting users have an ad free experience!