Shared Flashcard Set

Details

Dutch Irregular Verbs
Know your irregular verbs!
48
Language - Dutch
Undergraduate 1
11/13/2008

Additional Language - Dutch Flashcards

 


 

Cards

Term
ik ben
Definition
I am
Term
jij bent
Definition
you are (singular)
Term
hij bent
Definition
he is
Term
wij zijn
Definition
we are
Term
jullie zijn
Definition
you are (plural)
Term
zij zijn
Definition
they are
Term
ik heb
Definition
I have
Term
jij hebt
Definition
you have (singular)
Term
zij heeft
Definition
she has
Term
zij hebben
Definition
they have
Term
ik kom
Definition
I come
Term
jij komt
Definition
you come (singular)
Term
het komt
Definition
it comes
Term
wij komen
Definition
we come
Term
ik doe
Definition
I do
Term
jij doet
Definition
you do (singular)
Term
het doet
Definition
it does
Term
zij doen
Definition
they do
Term
ik ga
Definition
I go
Term
jij gaat
Definition
you go (singular)
Term
hij gaat
Definition
he goes
Term
jullie gaan
Definition
you go (plural)
Term
ik sta
Definition
I stand
Term
u staat
Definition
you stand (formal)
Term
zij staat
Definition
she stands
Term
zij staan
Definition
they stand
Term
ik zie
Definition
I see
Term
jij ziet
Definition
you see (singular)
Term
hij ziet
Definition
he sees
Term
wij zien
Definition
we see
Term
op reis
Definition
travel
Term
vrij
Definition
quite
Term
vorige
Definition
last
Term
geweest
Definition
been
Term
vrij
Definition
quite
Term
huidige
Definition
present
Term
de baan
Definition
job
Term
de zaak
Definition
work
Term
het overleg
Definition
deliberation
Term
de vergadering
Definition
meeting
Term
rustige
Definition
quiet
Term
het geluid
Definition
noise
Term
last van
Definition
troubled by
Term
het verkeer
Definition
traffic
Term
vroeger
Definition
used to
Term
net als
Definition
just like
Term
tegenwoordig
Definition
nowadays
Term
de toekomst
Definition
future
Supporting users have an ad free experience!